Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Josafat nu vreesde, en [5]stelde zijn aangezicht, om [6]den HEERE te zoeken; en hij [7]riep een vasten uit in gans Juda. 5. Dat is, had een vast voornemen in zijn hart. Gelijk men het aangezicht des lichaams wendt naar de plaats waar men wezen wil, alzo keert men en zet men de gedachten des geestes op het werk, dat men doen wil. Zie 2 Kon.12:17. 6. Anders, van den Heere [hulp] te zoeken. Den Heere te zoeken, is hier zoveel als Hem vuriglijk aan te roepen. Alzo Ps.34:5, en Ps.78:34, enz. Elders wordt deze manier van spreken meer in het algemeen genomen. Zie boven, hfdst.11 vs.16. 7. Te weten, opdat een ieder te bekwamer zou zijn om God te bidden voor den welstand des lands en de afkering der vijanden, en om een openbaar getuigenis te geven van ootmoed en berouw over hun voorgaande zonden, en van een oprecht voornemen om in het toekomende zich te beteren. Vergelijk Richt.20:26; 1 Sam.7:6, en 1 Sam.31:13; 2 Sam.1:12; 1 Kon.21:9 en de aantekening, Neh.9:1; Esth.4:16; Joel 2:15.